Stomen van Kracht

Archief voor de categorie “Karel en Elisabeth”

Goden en Demonen

Uit het boek: Voor ik het vergeet – Karel Hoekedijk –

Het begrip bij-geloof, volks-geloof, is een parasol-woord dat verschillende begrippen overkoepelt. Geloof bij primitieve volken wordt bij-geloof genoemd, maar is dat niet, het is geloof, hun geloof. Worden oude primitieve handelingen binnen het Christendom verricht, dan wordt dat bij-geloof genoemd. Maar als deze handelingen en gewoonten tot een symbolische rite zijn geworden en algemeen geaccepteerd, zoals dragen van rouwen het oprichten van een kerstboom, dan spreekt men niet meer van bij-geloof, maar van vroomheid, omdat deze symbolen een zekere symbolische waarde hebben behouden. Houdt een primitieve inboorling uit een der eilanden van de Stille Zuidzee of uit het hart van Afrika, zich stipt aan zijn godsdienstige rite, dan noemen wij dat bij-geloof, alleen uit het feit, dat hij een godsdienst belijdt die wij nu eenmaal bij-geloof noemen.

Dit woord bij-geloof heeft eigenlijk twee betekenissen; ten eerste: die van een geloof binnen de eigen godsdienst en ten tweede: die van een andere godsdienst, in casu een veelgodenen demonen-dom, zoals nog door primitieve volken wordt beleden. Voor de primitieve mens is dit woord misleidend, omdat hij geen andere godsdienst dan de zijne belijdt en geen andere riten dan die van zijn stam volgt, geen sprake is hier van geloof erbij of ernaast. De primitieve mens kan door zijn geloof geen boom omhakken zonder het gevoel te hebben een of andere god of demon te vertoornen, zoals de Joden geen beeld mogen maken door het taboe van het tweede gebod (taboe betekent in Polynesië: heilig, daardoor synoniem aan: verbod). Bij-geloof in welke vorm ook is angst-geloof. Ook al zijn er mogelijkheden om tot een accoord met een of meer goden te komen, het blijft angst-geloof. De medicijnman is niet anders dan een diabolische figuur, een meester in de zwarte kunst, “Ie médicin de la peur”. Hij vaart slechts wel door de mens niet van zijn angst te verlossen, doch door de angst te onderhouden en te bevorderen. Voor de primitieve, heidense mens zijn daarom onuitroeibaar de oude magische gewoonten, godsdienstige riten, die hij vasthoudt. Indianen vrezen zelfs het spreken, omdat een geest voorbij kan gaan. Vergelijk het Nederlandse gezegde “er gaat een geest(elijke) voorbij!” Bepaalde krijgs-en oogst-zangen doen hieraan niets af, integendeel, zij dienen om de geesten te verzoenen of te misleiden. Omdat bij de primitieve mens het ziek-zijn vrijwel geheel berust op bij-geloof, is het voor de Westerse medicus nodig de grondbeginselen van het primitieve, magische denken te benaderen en te bestuderen.

Een Afrikaans stamhoofd maakte bezwaren toen een blanke arts een zieke uit zijn stam wilde bezoeken, hij beweerde dat de arts niet een bepaalde tijd vooraf rein en ascetisch had geleefd, hetgeen bij het genezen van zieken volgens de riten van die stam vereist is. Zendelingen kregen geen toegang, omdat begeleidende gidsen zagen dat zij bier dronken en rookten, deze mensen konden niet de priesters zijn van een heilige God. Een ander voorbeeld is dat bij een bepaalde stam men bezwaar maakte tegen de komst van een zestal blanken in het dorp, alleen maar wegens het feit dat zes een ongeluksgetal is, zoals bij velen van ons dertien en bij de Japanners vier. De primitieve mens denkt over het ontstaan van ziekten op verschillende wijze dan de moderne, geciviliseerde mens. Hij denkt dat ze worden veroorzaakt door invloeden van buiten, van obscuriteiten, van demonieën. De primitieve mens zegt dat ziekte door vier oorzaken tot hem komt.

Ten eerste: ziekte is een straf of beproeving van de oppergod. Ten tweede: ziekte ontstaat door lagere goden, demonen of geesten. Ten derde: ziekte wordt door mensen verwekt. Ten vierde: ziekte ontstaat door dieren, planten of voorwerpen, door boze geesten veroorzaakt. Volgens het primitieve denken wordt het lichaam of de geest van de mens direkt of indirekt beïnvloed door een godheid, demon of geest of door het beoefenen van zwarte kunst. De oppergod bemoeit zich zelden met de mens, ziekte ontstaat door demonen en buiten-natuurlijke machten, al of niet door bemiddeling van “deskundigen”, tovenaars. Wanneer een ziekte door een plant of dier is veroorzaakt, wordt dit bijna altijd verklaard dat een demon of een geest zich hierin heeft vermomd of zich blijvend hierin heeft veranderd. Vooral giftige planten en schadelijke dieren worden hiervan verdacht. Het is ook mogelijk dat een dier, plant of voorwerp een heilig attribuut van een godheid of een demon is en dat op belediging van dit attribuut (vergelijk: heiligschennis) straf, d.i. ziekte, volgt. Dit geldt ook voor de verblijfplaats van een godheid of een demon. Baden of urineren in een put, bron of meertje, kan door de daar wonende watergod of waterdemon ernstig worden gestraft.

Wij zagen dat in Noord-Sumatra in het Karo Batak gebied, bij een heilige bron in de bergen, die door een priester streng werd bewaakt tegen verontreiniging. Een ander zeer veel voorkomende manier om iemand ziek te maken is de “executio in effigie”. Deze methode berust op het verwonden van een pop of imago, die de ziek te maken persoon voorstelt. De medicijnman vraagt naar uiterlijke kenmerken van de te treffen persoon en bootst die een beetje na aan de pop die hij van gras maakt. Deze “executio in effigie” is een der belangrijkste methoden van de medicijnman of shaman. Ik vond deze methode in de Caraïbische eilanden maar ook op Java en Bali. Niet alle dukuns doen dit, het is een speciale elmoe (Indonesisch, afkomstig van het Arabische woord ilm, dat wijsheid betekent), er worden ook andere middelen gebruikt om wraak te nemen door te verderven.

De dukun vraagt aan de bezoeker op welke wijze hij zijn vijand of medeminnaar moet vernietigen. Als hij zegt dat hij wil dat deze persoon blind gemaakt zal worden, steekt de dukun naalden op de plaats van de imago waar zich de ogen bevinden en wij zagen dat 250 kilometer van die plaats een man plotseling blind werd. Als de bezoeker zijn vijand een andere “behandeling” wenst te doen ondergaan, een snelle of langzame, wrede dood, richt de dukun zich naar de uitgesproken wensen, na zijn niet geringe honorarium te hebben getoucheerd. Tenslotte bestaat er een mogelijkheid dat de geest of demon, al dan niet door toedoen van de tovenaar, in zijn slachtoffer vaart, waardoor hij een bezetene, in bezit genomene, wordt. Er zijn vele rituele gebruiken in de zwarte magie. Het eerst betreft de magie van het gesproken WOORD, van magische formules, toverspreuken, bezweringen, gebedsceremonieën, waarbij door gebruik van bepaalde woorden, namen, cadansen in eindeloze herhaling, de godheid gunsten wordt afgesmeekt of afgedwongen. In de profane wereld hoort men ook politieke leuzen in spreekkoren in eindeloze herhaling effecten oproepen. Ik heb bij heidense rituelen deze urenlange herhalingen meegemaakt, ook bij Hindufeesten als o.m. de “Thaipusam” waar de naam van de Hindugod ononderbroken wordt uitgeroepen: “Siva, Siva, Sival”, om uit trance uitrakende Thaipusam- gangers weer dieper in de verdoving te laten neerzinken. Gekleurde volken, in Afrika, Azië maar ook in Amerika, passen bewust deze eindeloze herhalingen toe als een soort bedwelming, wij zagen dat de primitieve mens er door geobsedeerd werd, verdoofd, gehypnotiseerd, in trance geraakt.

De bewegingen, trillingen en schokken tonen een beeld van oerprimitiviteit die de geest niet onder controle houdt en de spieren doet verslappen. In Amerika, Afrika, maar ook in Europese landen zagen wij in bepaalde Pinkster kerken door deze tot een soort trance opgevoerde en opgezweepte rythmische herhalingen van korte koren en slogans vreemde dingen gebeuren, uit balans geraakte manifestaties. De betekenis van de woorden raakten geheel verloren, daarvoor in de plaats kwam een dansende begeestering die met de Heilige Geest niets te maken had. Opgevoerde rythmiek, drumgebons, tromgeroffel, in de popmuziek, maar ook in sommige religieuse kringen, heeft een verdovende invloed op de geest, men drijft en roept die bewust op. Ik heb in Afrikaanse kerken gepredikt waar in sommige uitingen de gevoeligheid voor de duistere tam-tams uit het oerwoud in het verleden nog goed te merken was, extatische colvulsen die ik niet graag als het werk van de Heilige Geest zou willen herkennen. Er is een groot verschil tussen de kracht van het geluid en het geluid van de kracht. Het tweede waar de primitieve mens zich van bedient, is de DANS. De dans om een heilig voorwerp, een totempaal of een gouden kalf, de lente-dans en de quadrille (Antilliaanse dans) als bevruchtingsdans van mens en natuur, de masker-dans, waarbij de gemaskerde een god of demon voorstelt of zelfs pretendeert te zijn, dansen om de gunsten van de goden te verwerven of om boze geesten te weren. Ze heten soms pas geslaagd wanneer de dansers begeesterd raken, in trance komen. Het derde principe is dat van het BEELD, de imago van godheden en bovennatuurlijke wezens. In de meeste godsdiensten bestaat het streven om deze in vooral niet duidelijke herkenbare menselijke figuren voor te stellen, deze te abstraheren, om zodoende van de goden de “fascination of the unknow” te bewaren. Soms volstaat men met symbolen en voorstellingen. Het onpersoonlijke is dan essentieel voor de imago en het attribuut der goden. Men zoekt meer naar de idee dan naar een volkomen gelijkenis.

De moderne artiest die bewust een primitief kunstwerk maakt buiten zijn cultuur, waagt zich aan bastaard kunst. De magiër, de medicijnman, de dukun, de obeahman, de shaman, de sinseh, zal zijn slachtoffer begeesteren of vrijmaken van begeestering door middel van bezwering, muziek, dans, drank en hypnose. In vele gevallen moet de medicijnman, alvorens hij zijn magie kan doen gelden, eerst zelf met de goden, de demonen of geesten, in contact komen en in extase raken. Ik heb gezien hoe tovenaars en priesters zichzelf in trance brachten of lieten brengen op Bali. Al is een medicijnman in staat door de witte magie om koorts, ziekten, miskramen en sommige ongevallen te voorkomen of te genezen en hij door zijn zwarte magie bij machte is deze onheilen tot stand te brengen, zijn er toch zaken die buiten zijn competentie vallen. Misvormingen, mutilaties, andere ongeneeslijke aandoeningen, worden toegeschreven aan hogere goden, waarmee de medicijnman geen betrekkingen onderhoudt. Hij verwijst de patiënt naar andere collega’s die zich in die zaken hebben gespecialiseerd, maar is natuurlijk ook bereid, natuurlijk tegen een behoorlijke beloning, zelf de hogere goden deze gunsten af te smeken, ofschoon hij geen enkele garantie geeft. Onbelangrijke, meestal kortdurende ziekten, die de patienten nog niet naar de medicijnman doen gaan, worden op sommige Caraïbische eilanden opgevat als plagerijen vande goede goden.

Op de Franse Antillen en in Haïti worden ze “maladies du Bon Dieu” genoemd. Deze “Bon Dieu” is echter niet zoals men wel eens meent, dezelfde God uit het Oude en Nieuwe Testament, maar de oppergod van de voodoo, oorspronkelijk uit de West-Afrikaanse cultuur. Onder de vele namen van de medicijnman behoort die van wisieman of dibia. Beide woorden stammen uit het Engels van wizard en devi/. Een zuiver Afrikaanse naam is obeahman voor medicijnman van de witte magie. Van Indiaanse oorsprong is de naam pujei of piaaiman, de Caraïbische naam in de Guyana’s. In de Franse Antillen spreekt men van boccor. In Brazilië komt de naam abo voor. De toverkunst zelf, die door de wisie-, obeah- of piaaiman bedreven wordt, heet aan beide zijden van de Atlantische oceaan wisie of obeah. In Suriname heet Westerse medicijn bakra obeah. Op de Antillen hoort men het woord bruga dat overeenkomt met wis ie. De Bantoe’s in Afrika spreken van djoedjoe of b%ki. Het lbo-woord djoedjoe is hetzelfde in betekenis als bwanga of maga. De Fransen d~iden bepaalde diabolische riten aan als joux-joux.

Sommigen beweren dat het woord voodoo afgeleid wordt vanfaux Dieu, maar dat is niet zeker. Tot nu toe schreef ik over zwarte magie. Het kan betekenen obscure kunst of toverkunst van de zwarte mens. De meeste medicijnmannen bedrijven zowel de zwarte magie om te verderven als de witte magie om te helen. De medicijnmannen onderhouden betrekkingen met demonen en boze machten. Zij zijn in staat om vèr te zien, vèr te horen, helder (?) te zien, ze heten /oekoeman in Suriname, zij pretenderen toegang te hebben tot bizondere spirituele-, als natuur-krachten, zodat zij optreden als o.a. regen-makers, als afweer van epidemieën en calami tei ten. De primitieve, heidense mens is ten prooi aan boven-natuurlijke invloeden en bemoeïngen, invasies van demonen, notoire geesten uit de afgrond, duivelse krachten, intelligenties en ook aan “zielen’. De zielen waarover gesproken wordt zijn voor hen reeële openbaringen. De Bantoe’s in Afrika en ook in de Soedan maken negers onderscheid tussen de etherische-ziel, de lichaams-ziel en nog tal van andere zielen, die wij als kracht, liefde, enz. aanduiden. Men spreekt daar van zielen. zo is de kra of etherische ziel verwant met het lichaam. Zij verlaat het lichaam alleen bij de dood (vergelijk bij ons de uitdrukking: het ontzielde lichaam), maar zij kunnen ook tijdelijk gedurende de slaap het lichaam verlaten. Daarom zegt men dat men een slapende nooit mag wekken, opdat de ziel de gelegenheid kan krijgen weer in het lichaam terug te keren en men mag niet op een pas bezeten (warme) stoel gaan zitten, omdat de ziel van de vorige “zitter” nog even is blijven na-zitten. Dit geloof kent men overal in Midden-Afrika. Het is nu ook te begrijpen waarom de neger niet graag gefotografeerd wordt, waardoor hem zijn imago (kra) ontnomen wordt. In het geval dat een ziel een lichaam te lang of blijvend ver-laat, wordt de eigenaar ziek. Ik denk dat ten ontzent de uitdrukking “er is er een op de loop” ziet op een zintuig (voor de primitieven zijn zintuigen zielen), betrekking heeft. Behalve dat iemand een ziel verliest kan hij ter versterking van zijn krachten en zijn geest er nog een ziel bij krijgen. In elk voorwerp, in elk wezen, is een etherische ziel. Ook in bepaalde lichaamsdelen, men denke aan de kracht in de haren van Simson.

Zo is daar de bloed-ziel en de kracht-ziel, de njam uit geheel West Afrika. Iemand kan de etherische ziel behouden, in leven zijn, terwijl hem toch de kracht-ziel ontbreekt. Onder de Chinezen trof ik in hun farmacie eeuwenoude receptuur aan voor vergroting van deze kracht-ziel. Het geloof in de kracht-ziel vindt men overal in de wereld. In Afrika en vooral in Azië, in Indonesië, de Philipijnen en Maleisië vinden wij overal de tukang-petjit, de masseur, de magnetiseur, die geacht wordt een geesteskracht te kunnen overbrengen, inwrijven, ze zijn halve dukuns. In dit verband zijn verhalen dat de aanrakIng door vorsten en priesters ook helende kracht heeft. De koning van Ashanti in Ghana spoelt zijn mond met water uit zijn speciale ziels beker, de akra jenan, om dit water vervolgens over zijn omstanders uit te sproeien. De Indiaan is een zwijgzaam man, niet omdat dit oorspronkelijk zijn aard is, maar hij is zo geworden opdat hij door zijn spreken door onzichtbare kwade geesten niet zal worden herkend. De bos-mens in Suriname, lopend door het bos, jagend door de wildernis, zal op de toegeroepen vraag van een passerende jager suma dapé (wie is daar?) antwoorden met na mi (ik ben het), omdat hij door het noemen van zijn naam zijn verblijf niet aan de boze geesten wil verraden. Hij is altijd op zijn hoede voor de omringende boven-natuurlijke en buitennatuurlijke wereld.

Bij de dajaks blijft een pasgeboren kind lange tijd naamloos om het tegen boze geesten te beschermen. De vader gaat in een hangmat liggen en laat zich als kraamheer verzorgen, omdat hij de aandacht van de geesten wil afleiden van de pasgeborene. Op hetzelfde principe berusten ook allerlei vormen van travestie, die moeten dienen om af te leiden van de eigen identiteit. Omdat de geesten zweven, worden de deuren van de hutten zo laag mogelijk gebouwd en wordt boven de ingang van de kleine inham aan de grote rivieren in Suriname een bladergordijn gehangen om de geesten te weerhouden binnen te komen. Een overwinnend leger zal onder een tak van een grote boom of onder een bladerscherm doorkruipen om aldus de wrekende geesten van de verslagen vijand achter zich te laten, een geloof dat onder meer de Romeinse triomfbogen en de “Arc de Triomphe” ten grondslag ligt, zij het met dit verschil dat men deze poorten te hoog heeft gebouwd, de oorsprong vergetend. In het pantheon der goden en half-goden bij de primitieve, heidense mens, treft men allerlei soorten, gradaties en variaties aan van machten, zoveel dat men ze niet uit elkaar kan houden.

De voodoo kent oppergoden, hogere goden of winti’s, bossom’s en /oa’s, daarna volgen de gado’s of lagere goden en daarna de demonen, de jorka’s. Zij allen hebben als boodschappers en dienaars de opete’s. De winti’s en /oa’s spelen de voornaamste rol in het dagelijkse leven der mensen, zij kunnen mensen bezetten, begeesteren, bevliegen en berijden. In de winti-dansen die tot de meest opwindende dansen uit de voodoo behoren, zijn de deelnemers bestand tegen vuur. Zij nemen vuur in hun handen, in hun mond, zij wandelen over witheet vuur, zij dopen hun armen in potten kokende olie, zonder dat het lichaan enige schade ondervindt. De /oa’s zijn ongeveer gelijk aan de winti’s. In Haïti zijn ze ook. De inwoners hebben door zijdelinge Christelijke aanraking hun loa’s christelijke namen gegeven, teneinde te doen voorkomen dat zij zich tot het Christendom hebben bekeerd. Voor hen is het altaar in de tempel, de heilige schrijn, een houten kistje met de heilige slang, de papa/oa. De huidige, maar vooral de vorige president van Haïti, “Papa Doc” was opperpriester van de voodoo, gelijk aan de papa/oa en heeft met deze verschrikkelijke macht veel onheil in grote geheimzinnigheid over het volk gebracht. Het is duidelijk dat bovenvermel4e beschouwingen niet de mijne zijn, ik heb de werkingen en meningen van anderen geregistreerd.

Als zendeling heb ik de mensen lief, maar strijdt tegen deze obscure machten, in Jezus Naam, ze gebiedend de arme, verduisterde mensen te verlaten. Men weet zo weinig van deze machten in het heidendom, men benadert de bevlogen mens zo afstandelijk, zo theoretisch, en daarom zo zwak. In mijn bediening werden ruim dertig zendelingen opgeleid en ingezet, ik heb ze allen gewezen op deze vijandelijkheden in de hemelse gewesten. Niet om deze mannen te verontrusten maar om hen strijdbaar te maken en hun geloof te scherpen. Voor ze tot mensen beginnen te getuigen, horizontaal, dienen ze de heersende machten over hun gebied aan te spreken, de regionale geestelijke koningen die verantwoordelijk zijn over dat gebied. Hij zal duidelijk, in de naam van zijn Koning, zijn visite-kaartje afgeven aan deze machten, zijn geloofsbrieven tonen. Hij zal onmiddellijk bij zijn aankomst met fier, onbuigzaam geloof de heersende machthebbers in de lucht duidelijk maken dat hij hier is, omdat de Heer van hemel en aarde hem op die post heeft neergezet en dat hij Zijn ambassadeur is, Zijn generaal, Zijn boodschapper met een uniek Goddelijk heilsplan voor de daar wonende mensen. Dat moeten zij zich wel dienen te realiseren. Het is uit met hun macht! Jezus had tweeërlei doelstelling in Zijn bediening op aarde, daartoe openbaarde Hij zich in het vlees. Ten eerste kwam Hij het zonde-probleem oplossen: “En gij weet, dat Hij geopenbaard is, opdat Hij de zonden zou wegnemen” (I Joh. 3:5) en ten tweede, de werken des duivels verbreken; “Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou” (I Joh. 3:8). Ook wij zullen hetzelfde doen: zielen redden voor Jezus, namens Hem de vergeving van zonden mededelen en de werken des duivels verbreken. “Ik zeg u, wie in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen, en grotere nog dan deze … ” (Joh. 14:12)

Het hele boek lezen? Zie bij boeken – titel- voor Ik het vergeet

Boeken Karel en Elisabeth Hoekendijk

Boeken van Karel en Elisabeth Hoekendijk

Karel Hoekendijk schreef in zijn boek Sri Lanka; “Wij zullen dankbaar zijn als deze boeken die wij schrijven, aan een nieuwe generatie de bewogenheid mogen geven om deze laatste jaren voor Jezus’ wederkomst te besteden aan de redding der wereld. De Heer zegene u!”

De boeken van Karel en Elisabeth zijn inspirerend. Het zijn gezegende, opbouwende boeken, waarachter veel bijbelstudie en praktijk steekt en waar u uw voordeel mee kunt doen. Er zijn diverse boeken geschreven over de zendingsreizen van Karel en Elisabeth zoals, Japan, India, Sri Lanka, Batakland en Singapore.

De boeken; De gaven, Genezing, Eten drinken en doorgeven, Hoeveel te meer etc. Bestudeer deze boeken om een beter begrip van diverse geloofs onderwerpen te krijgen, zoals bijvoorbeeld de werkingen en de uitingen van de Heilige Geest en de eindtijd, maar ook over de wapenrusting Gods hoe we die kunnen gebruiken in de geestelijke strijd in de hemelse gewesten.

De Gaven des Geestes

De gaven van de Geest “Juist omdat Elisabeth Hoekendijk zelf vele jaren zocht naar de doop in de Heilige Geest, en daarbij fanatisme maar vooral een schrikbarende onkunde bij Gods kinderen tegen kwam, weet ze mensen te wijzen op de Bijbelse wijze van de werking van de Geestesgaven.

Degenen die deze Bijbelstudie volgen, duizenden in de loop der jaren, verwonderen zich unaniem over de rijkdom en duidelijkheid van het Woord van God. Ze verwonderen zich ook over deze vrouw en de manier waarop God haar gebruikt, waarmee opnieuw bewezen wordt, dat Gods kracht in zwakheid wordt geopenbaard.”

Link naar boek

Lees meer …

Karel en Elisabeth

Karel en Elisabeth Hoekendijk

Mijn Levensverhaal – Elisabeth Hoekendijk – La Riviere

Het huisje Windekind

Featured image

Ik ben geboren in Rotterdam in 1910. Toen ik nog heel jong was, leerde mijn moeder me bidden.  Mijn moeder was echt een kind van de Heer. Op m’n tiende jaar stuurde ze me naar de zondagsschool van de inwendige zending.  Mijn jonge hart stond wijd open voor het evangelie. Ik ging ook naar de diensten van het Leger des Heils. Op een woensdagmiddag werd er weer zo’n samenkomst van het Leger des Heils gehouden en was er een uitnodiging voor wie de Heer wilde aannemen. Ik ging snel naar voren, omdat ik graag een kind van God wilde worden. Zo jong als ik was, voelde ik me zondig en onrein. Ik vroeg of de Heer me een nieuw hart wilde geven en of Jezus in mij wilde komen wonen. Met tranen in m’n ogen nam ik Hem aan. Ik werd overstroomd met blijdschap en wist nu echt dat ik voor eens en altijd een kind van God was.

Aan mijn moeder kon ik het vertellen, die was er blij mee, maar niet aan mijn vader, dat was een vrome man en ouderling in de Hervormde kerk. Tijdens catechisatie bij de dominee ging ik nadenken over de doop. Ik las: ‘Indien gij van ganse harte gelooft, is het geoorloofd.’ Maar, hoe kunnen baby’s van harte geloven? Daar klopte toch iets niet. Dus ik vroeg het aan mijn vader: ‘Vader, waar staat in de bijbel dat baby’s gedoopt moeten worden?’ Het was een oprechte vraag van een kind, maar ik had een gevoelige snaar geraakt en kreeg een boos antwoord: ‘Snotneus, wou jij het soms beter weten dan de vroede vaderen?’ Het was alsof ik een klap in m’n gezicht kreeg.  Daarmee was meteen mijn band met de kerkelijke traditie verbroken. Ik wist ook dat ik nooit meer iets op geestelijk gebied aan mijn vader zou vragen.

Na de lagere school stuurden mijn ouders me naar de Industrieschool in de Eendrachtstraat. Je kreeg er niet alleen middelbaar onderwijs, maar ook les in kostuumnaaien, fraaie handwerken en tekenen. Ik vond het heerlijk om me te bekwamen in al die dingen waarvoor ik aanleg had. Na drie jaar moest ik kiezen of ik verder wilde gaan met fraaie handwerken of tekenen. Tekenen was mijn grote hobby en ik wilde graag tekenlerares worden. Ik vroeg aan mijn tekenlerares hoe dat moest. Ze zei dat ik dan naar de Akademie voor Beeldende Kunsten moest. Ze raadde het me sterk aan, maar ik dacht: dat vinden mijn ouders vast niet goed. Mijn vader was erg wettisch en hij was vast bang dat ik een of andere artiest zou tegenkomen, die mijn belangstelling zou wekken.  Ik vroeg mijn tekenlarares of ze met m’n ouders wilde gaan praten. Het gevolg was dat ik naar de vooropleiding van de tekenakademie mocht, maar tegelijk de avondcursus voor het diploma fraaie handwerken zou volgen. Dan kon ik na een jaar mijn definitieve keus maken. Zo kwam ik als meisje van zestien op de Akademie voor Beeldende Kunsten, voor mij een boeiend, nieuw leven.  Ik vond het heerlijk al mijn tijd te mogen besteden aan mijn liefste hobby’s; tekenen, schilderen en ontwerpen. Ook de gesprekken met jongelui van diverse pluimage vond ik interessant.  Er waren al gauw jongens bij die nadere vriendschap met me zochten, maar ik had besloten dat ik nog veel te jong was voor een serieuze vriendschap.

Maar, er kwam een nieuwe student de klas binnenstappen. Hij was niet zomaar een aardige jongen, maar een interessante persoonlijkheid.  Die jongen stond enkele dagen later op me te wachten, toen ik uit de avondschool kwam. Ik was stomverbaasd. Eerst dacht ik dat het toeval was. Hij bracht me naar huis en vroeg of ik iets voelde voor een nadere kennismaking. Ik zei ‘nee’, omdat ik vond, dat ik daar te jong voor was. Ik was daarin heel resoluut en wilde geen gedoe met jongens. Maar toch was mijn hart onrustig. Deed ik daar wel goed aan, iemand zo bruut af te wijzen zonder er eerst met de Heer over te spreken? Ik ging naar mijn kamer, knielde neer en bad: ‘Heer, waarom heb ik onrust van binnen? Heb ik hier wel goed aan gedaan? Is dit misschien de man die U op mijn weg brengt om m’n levenspartner te worden?’ Ik ging die avond niet slapen, voordat ik duidelijk de stem van de Heer had gehoord. Gods stem kwam en zei: ‘Dit is de man die Ik voor jou heb bedoeld.’ Er ging een golf van vreugde en vrede door mijn hart.  Ongelofelijk, hij is het! Ik wist het nu zeker.
Karel kon die nacht niet slapen van verdriet.  Hij had een blauwtje gelopen, dat was hem nog nooit overkomen. Hoe was dat mogelijk!  Gelukkig had ik een vriendin die met Karel over mij ging praten en er ontstond een romance.

Ik hoorde nu dat Karel de zoon was van dominee CJ. Hoekendijk, predikant van de Vrije Evangelische Gemeente. Ik vertelde alles aan mijn moeder. Het duurde niet lang of ik ging op een zondagmiddag mee naar de Vrije Evangelische Gemeente. Ik vond het er heerlijk. Er was een levend geloof. Dominee Hoekendijk was een fijne spreker. Daarna ging ik op zondagmorgen met mijn ouders mee naar de Hervormde kerk en ‘s middags genoot ik van de diensten van de Viije Evangelische Gemeente.

Dominee Hoekendijk was altijd zendeling geweest in Indonesië. Toen Karel een baby was van enkele weken oud, was hij meegegaan naar Indonesië en tot z’n elfde jaar opgegroeid in een bergdorpje. Tot Karel’s grote verdriet werd hij, toen hij twaalf was, tijdens een verlof in Holland, achtergelaten in een zendingshuis.  Er heerste daar een keiharde, vroom getinte discipline. Hij had onpeilbare heimwee.  Zijn verzorgers begrepen hem niet en stuurden hem tegen zijn zin in naar de ambachtsschool.  Karel leed daaronder. Hij stotterde en was diep ongelukkig. Alleen het bouwkundig tekenen dat hij kreeg, intereseerde hem.  Op z’n negentiende kreeg hij plotseling toestemming om naar Indonesië te gaan. Op de boot hoorde hij toevallig een gesprek tussen een zendeling en een ongelovige man. Hij werd er zo door getroffen, dat hij zijn leven aan de Heer gaf.

In Indonesië ging de hemel voor hem open. Eindelijk was hij weer verenigd met z’n ouders en z’n zusjes. Er was een broer, Hans, bijgekomen. Later werd dat een bekende theoloog. Hij verheugde zich dat hij terug was in het heerlijke land van z’n jeugd.  Prompt was zijn stotteren over. Karel kon aan het werk als bouwkundig tekenaar en bouwde enkele huizen. Hij nam ook de leiding in de jongerengroep van z’n vader’s kerk in Bandung over. Toen werd moeder Hoekendijk ziek. De ziekte kon alleen in Holland genezen worden en zo reisde het hele gezin terug. De periode van Indonesië had Ir,dar één jaar geduurd.  Toen ik Karel beter leerde kennen, merkte ik al gauw dat er spanningen waren tussen hem en z’n vader. Ik zag dat hij z’n eigen schoolgeld betaalde van wat hij verdiende met teken- en schilderwerk. Het kwam tot een konflikt tussen hem en z’n vader en hij moest het huis uit.  Karel kon met het schilderen van lampekappen zijn studie niet meer betalen en moest ermee stoppen.

We zaten in de Jeugdbeweging die nogal revolutionaire kleding droeg en we waren lid van de Christelijke Geheelonthoudersbond.  Dat was allemaal te progressief voor zijn ouders. Hij was nu 22 jaar en helemaal op zichzelf aangewezen. Hij woonde op kamers. Mij vertelde hij niet van zijn zorgen en problemen. Maar ik merkte het toch. Alleen als we samen waren, waren we gelukkig. Ik moest mijn studie opgeven, tegen de zin van m’n moeder. Mijn grootmoeder die bij ons inwoonde, leed aan kanker en mijn moeder verzorgde haar dag en nacht. Ze was zelf altijd gezond en sterk geweest, maar nu werd ze zelf ziek. Mijn oudere zuster leerde voor onderwijzeres en was niet huishoudelijk ingesteld. Dus moest ik gaan helpen. Zo kwam er al gauw een eind aan die heerlijke tijd op de Akademie voor Beeldende Kunsten. Ik kon gelukkig nog wel de avondlessen op de Industrieschool blijven volgen en haalde m’n akte fraaie handwerken.  Die avondschool was een mooie gelegenheid voor Karel om me te ontmoeten.  Twee avonden per week haalde hij me af van de les en liepen we samen naar huis. Zo leerden we elkaar steeds beter kennen.

Tijdens een vakantie bij een bevriende familie in Kampen gebeurde er iets bijzonders. Deze fijne, gelovige mensen luisterden naar de verhalen van Karel en op een avond kwam naar voren dat hij wist dat God hem geroepen had om het evangelie te verkondigen. Deze vrienden zeiden heel ernstig: ‘Maar daar mag je niet zomaar overheen leven.’ Karel had er wel eens met z’n vader over gepraat, maar die wilde er niets van horen. Ik vond dit heel belangrijk en stelde voor de Heer om een duidelijk antwoord te vragen. We trokken de weilanden in en baden net zo lang tot er een heerlijke zekerheid kwam, dat Karel geroepen was in de dienst van God. Ikzelf ontving die avond een machtige doorstroming van de heilige Geest.  Ik wist niet dat er zoiets bestond, want van Pinksteren had ik nog nooit gehoord, maar vanaf dat moment heb ik er nooit aan getwijfeld dat God Karel geroepen had, hoewel zijn leven er later heel anders uit ging zien.

Ik moest wachten tot Karel acht en veertig was, voordat dit alles in vervulling kon gaan.  Karel schreef allerlei bijbelscholen aan, maar nergens werd hij als leerling aangenomen. We gaven het op en Karel probeerde werk te vinden met tekenen en schilderen. Eindelijk vond hij een goede baan als tekenaar bij uitgeverij Samson in Alphen aan de Rijn. Ik was inmiddels twintig jaar geworden. We hadden vier jaar verkering gehad. Nu konden we plannen maken om te trouwen. Gelukkig was de relatie met z’n vader zo verbeterd dat hij ons huwelijk wilde inzegenen.
We vonden een leuk, romantisch huisje aan de oever van de Kromme Aar buiten Alphen aan de Rijn. We noemden dat kleine boerenhuisje Windekind. Het water kwam uit de pomp en ik kookte op een primus. Alles was vreselijk eenvoudig, maar we waren de gelukkigste mensen van de wereld. We hadden allerlei vrienden uit de jeugdbeweging die bij ons langs kwamen om te discussiëren. Soms hield Karel een toespraakje voor de groep, want dat had hij in Indonesië ook gedaan. Al spoedig kondigde zich de eerste baby aan en werd Lioba geboren. Er kwamen nog twee kinderen, Frans en Els en we waren erg gelukkig.

Tante Bets

Karel veranderde van baan en ging werken voor een uitgever in Baarn en gedeeltelijk free lance. We verhuisden naar Baarn. Daar werd Ben geboren. Ook met deze jongste spruit waren we allemaal erg gelukkig. Ons geestelijk leven was intussen wat verflauwd. Er was geen kerk of groep waar we ons thuis voelden en al gauw brachten we de zondagen door met fietsen in de bossen. Geruisloos kwam de vijand ons gezin binnen. De harmonie en vrede verdwenen. De liefde verkilde en er was geen eensgezindheid meer. Ruzie en onbegrip waren onze dagelijkse kost. Ons huwelijk dreigde te stranden. Karel leefde zich uit in z’n artistieke wereld en ik zat thuis met vier kleine kinderen en veel financiële zorgen. Soms was de toestand zo moeilijk dat ik niet meer verder kon. Dan praatten we weer, vroegen elkaar om vergeving en brachten onze ellende bij de Heer, maar het duurde meestal niet lang of de droevige toestand kwam terug
.
Bij het zoeken naar een gemeente, was ik in de Vrijzinnige kerk terecht gekomen. Men leerde er dat de bijbel niet Gods woord is, maar dat Gods woord in de bijbel is. Ik dacht, als dat zo is, dan moet ieder zelf maar uitmaken wat echt van God is en wat niet; dan zinkt alle grond weg onder je voeten. Ik hield in elk geval de vier evangeliën vast. Dat was stellig Gods woord, waarop ik kon vertrouwen. Ik dobberde verder op de golven van twijfel.  Toen zond God op een wonderbare wijze een vrouw naar mij toe, die grote invloed op mijn leven zou krijgen. We hadden uit de tijd dat we in Alphen aan de Rijn woonden, vrienden overgehouden. Eén van hen was een fijne christenvrouw die een zoon had die heel graag tekenaar wilde worden. De jongen had talent, maar ploeterde in een baan zonder kans zich verder te ontwikkelen. Karel zag wat in hem en het lukte een baan voor hem te vinden als tweede tekenaar bij dezelfde uitgever waarvoor hij werkte. Deze jongen woonde met z’n moeder op een woonboot. Toen hij die baan kreeg, besloten ze om de boot naar Baarn te laten slepen. Zo kwam op een dag de woonboot de Eem, even buiten Baarn, opvaren.  De moeder werd al gauw de ‘tante Bets’ van onze familie. Tante Bets was een vrouw die grote liefde had voor de bijbel. Ik was zo blij dat God haar naar me toegebracht had. Eindelijk iemand die de bijbel helemaal geloofde.
Onder haar invloed verdween mijn twijfel als sneeuw voor de zon. De heilige Geest overtuigde me weer dat de bijbel Gods woord is waarop je volkomen kunt vertrouwen.  Tante Bets leerde me de bijbel met de bijbel zelf te vergelijken. We kwamen samen op haar woonboot en onderzochten hoe Gods woord letterlijk in vervulling gaat. Met de komst van Jezus bijvoorbeeld, werden allerlei profetieën letterlijk vervuld. We gingen uitpluizen welke profetische woorden nu nog niet vervuld zijn.  Bij de tweede komst van Jezus zal alles ook letterlijk vervuld worden. Ik had altijd gehoord dat je de dingen geestelijk moest opvatten.  Bijvoorbeeld, dat als er Israël staat, je moet lezen: de gemeente of de kerk. Als er sprake is van het beloofde land, dan wordt de hemel bedoeld. Maar tante Bets leerde me God te vertrouwen op zijn woord.

God zegt wat Hij bedoelt en Hij meent wat Hij zegt. Je mag overal een geestelijke les uithalen, maar wat ons zo boeide, was juist die letterlijke vervulling van de schrift.
In die tijd, zo vlak voor de oorlog, was de gedachte dat de Joden terug zouden gaan naar hun land, ondenkbaar. De weinigen die daarin geloofden, zoals bijvoorbeeld Johan de Heer en mijn schoonvader Ds. c.J. Hoekendijk, werden fel bestreden. Men was algemeen van mening dat de kerk in de plaats van Israël was gekomen. Men had de gewoonte om het eerste deel van een profetie letterlijk te nemen en een ander gedeelte, wat nog niet vervuld was, geestelijk. Tante Bets en ik ontdekten dat de tijd van de gemeente, deze tijd, verborgen was voor de profeten van het Oude Testament.  Men zag de eerste komst van Jezus in zijn tweede komst als één geheel. Ik ging teksten verzamelen over dit onderwerp: de onderbreking van Gods plan.
Het werd me steeds meer duidelijk, dat we op het spoor zaten van iets bijzonders. We lazen bijvoorbeeld in Zacharia 9 over de intocht van Jezus in Jeruzalem. Letterlijk is dit woord uitgekomen, volgens Mattheüs 21:4,5. Maar de ‘vredevolle heerschappij’, die Zacharia in vers 10 voorspelt, moet nog komen. Jezus reed Jeruzalem binnen, nederig en rijdend op een ezelinnejong, precies zoals voorspeld is. Maar de rest van de profetie zal even letterlijk uitkomen.  Hij zal’ de wagens uit Efraïm en de paarden uit Jeruzalem teniet doen … Hij zal de volken vrede verkondigen en zijn heerschappij zal zich uitstrekken van zee tot zee … ‘ Zo bestudeerden we Daniël en alle profetieën over de eindtijd. We ontdekten dat de wederkomst van de Heer ná de grote verdrukking komt en dat wij, de gemeente, mét Israël door die verdrukking heen moeten. Niemand onderwees ons; het was alleen de heilige Geest door Gods woord.

In de oorlog lag de woonboot van tante Bets in het schootsveld van de Duitse kanonnen van de Eemlinie. De boot werd tot zinken gebracht en tante Bets kreeg een huisje van de gemeente.  We overleefden de oorlog. Soms vlogen de granaten over ons huis, maar ze sloegen nooit bij ons in. Dan zaten we in de kelder te wachten tot het voorbij was. Vader ging op een fiets met houten banden eten halen bij de boeren. Eenmaal fietste hij tot aan de IJssel.  Met een roeiboot werd hij over de rivier gezet.
Hij kocht eten bij de boeren en keerde terug.  Onderweg kreeg hij soep bij de California-fabriek in Harderwijk. Vader maakte ook schilderijtjes van vissers in Spakenburg in ruil voor paling. Het was een moeilijke tijd, maar we waren samen en kwamen er goed door.

Na de oorlog, in 1948, werd de staat Israël geboren en sloeg dat kleine landje de aanvallen af van alle machtige vijanden rondom. Wie had dat ooit voor mogelijk gehouden! Alleen de machtige hand van de God van Israël kon zoiets doen. We waren vol verwondering dat dit zomaar gebeurde. Maar het was heel vreemd; niet iedereen was blij met de staat Israël.  Velen zagen Gods hand er helemaal niet in. Later begreep ik dat deze staat Israël niet paste in hun theologie. Hun toekomstverwachting was dat eerst de gemeente van de aarde weggenomen wordt en God pas daarna de draad met Israël weer opneemt. Of, de J oden moesten zich eerst maar eens bekeren en dan pas zou God hen door een wonder het land teruggeven.
Ikzelf wist ook niets anders dan die bedelingen-leer. De bijbel werd in plakjes gesneden: dát was voor Israël, dát was voor later, wonderen en genezingen waren beslist niet voor nu, enz. Voor ons bleven alleen een paar van Paulus’ brieven over. Het leek allemaal mooi, maar waarom was er zo’n dorheid in m’n hart als ik hier mee bezig was? Ik las in 1 Corinthiërs 3:6: ‘Want de letter doodt, maar de Geest maakt levend.’ Ik merkte dat wanneer je de schrift naar de letter bestudeert, zonder de leiding van de heilige Geest, er iets dood gaat van binnen.

In m’n gezin ging het intussen niet goed.  Daardoor begon ik nog vuriger te verlangen naar de kracht van de heilige Geest. Ik bad: ‘Heer, er moet méér zijn, dan dit leven van vallen en opstaan, strijd en ziekte. Het is niet uw bedoeling dat uw kind zo leeft.’ Tussen mijn man en mij lag een muur van onbegrip, liefdeloosheid, zonde en verdriet. Soms probeerden we de leegte wa t op te vullen met’ gezellige’ avonden, samen met vrienden. We dronken, luisterden naar muziek en praatten wat. Het heette ‘gezellig’, maar in werkelijkheid was het alleen maar leegte en duisternis.

God grijpt in

Van 1948 tot 1951 ging vader naar Indonesië als hoofd visuele produktie van de Regeringsvoorlichtingsdienst.  We stonden met z’n allen bij de loods van de Holland Amerika Lijn in Amsterdam, toen de Oranje zich langzaam losmaakte van de kade. Er werden papieren slingers vanaf het hoge, witte schip naar beneden gegooid en iedereen zwaaide naar elkaar. De bedoeling was dat wij allen naar Indonesië zouden gaan, maar alleen Els en Frans gingen er een korte tijd naar toe. Toen kondigde de regerings overdracht zich aan en kwamen vader en de twee kinderen terug naar Holland.  Ik begon te bidden om de heilige Geest en kwam in 1952 met mensen van de Pinkstergemeente in Hilversum in aanraking. Zij waren vervuld met de heilige Geest en spraken in tongen. In hun diensten was leven en blijdschap.  Ik ging er op m’n brommer, een Solex, naar toe. Vaak ging ik naar voren en werd er voor me gebeden met handoplegging, maar ik ontving die doop nog niet. Later begreep ik, dat er een totaal verkeerde verwachting bij mij was gewekt.

Door de verhalen van de zusters in die gemeente over wat er allemaal met hen gebeurde toen ze gedoopt werden met de heilige Geest, dacht ik dat de Geest je persoonlijkheid helemaal uit zou schakelen en dat dan de heilige Geest door jou heen in tongen zou gaan spreken. Maar het verlangen naar de geestesdoop werd intussen steeds sterker.  Ik besloot de tien dagen tussen Hemelvaart en Pinksteren te vasten en te bidden. Door m’n zoeken in de bijbel had ik al begrepen dat de volheid van de heilige Geest heerlijker was dan wat ik tot nu toe gezien had. Zonder dat ik het zelf wist, waren er ook anderen die zoekend waren. Een familie in Zeist had gehoord van een prediker in Canada, B.C. Leonard, die bijbelcursussen gaf over de negen gaven van de Geest. Hoe je die kon ontvangen en ze kon laten funktioneren onder leiding van de heilige Geest. Ze hadden die broeder uitgenodigd om naar Holland te komen. Hij kwam en gaf bijbelstudie in een gewoon woonhuis in Zeist.  Een vriendin van mij was daarbij aanwezig en wist hoe ik aan het zoeken was. Enthousiast vertelde ze me: ‘Er worden mensen gedoopt in de heilige Geest en er gebeuren wonderen.  Kom zo snel mogelijk mee.’
De volgende dag ging ik mee naar Zeist en was een van de eersten die naar voren ging om Gods volheid te ontvangen.

Broeder Leonard legde heel duidelijk uit, dat de bijbel zegt: op de Pinksterdag begonnen zij in onbekende talen te spreken. Zij moesten zélf spreken en niet langer wachten. Ik moest dat even verwerken. Ik voelde dat ik een stap moest doen in het ongewisse. Eerst durfde ik niet, maar diezelfde avond voordat ik thuis kwam, heb ik de Heer geloofd en geprezen in nieuwe tongen. Ik stroomde over van liefde voor Hem en voor de hele wereld. Onbegrensde blijdschap vervulde mijn hart.
Natuurlijk begreep mijn gezin niets van dit alles. Ze bespotten en plaagden mij, maar niemand kon mijn blijdschap roven. Ik had de zekerheid in mijn hart, dat mijn man en de kinderen op Gods tijd dezelfde volheid zouden ontvangen. Ik kon alleen maar bidden en de heilige Geest zou het in hun hart uitwerken, hoe onmogelijk dat toen ook leek. Ons huwelijk was totaal op de klippen gelopen. De liefde was ver te zoeken.

Onderling zaten we vol met kritiek en onbegrip. Altijd was er tekort aan geld. We maakten schulden. Het was een doffe ellende. Lichamelijk was ik er ook slecht aan toe. Ik was nooit bijzonder sterk geweest, had vaak bloedarmoede, en leed aan een keelontsteking die maar niet wilde genezen.  Ik ontmoette mensen uit Zweden die een opwekking hadden meegemaakt. Ze vertelden van genezingswonderen die zij zelf gezien hadden, verlamden die opstonden uit hun rol stoel, blinden die gingen zien en allerlei wonderen van genezing die volgden op de prediking van het volle evangelie.
Zou de Heer in deze tijd ook nog zieken genezen? Ik begon weer hoop te krijgen en geloof dat de Heer inderdaad nog dezelfde is. Voor het eerst kwam er ook een evangelist naar Holland, Lam Jeveretnam.

Hij bad ook voor genezing en de Heer deed wonderen. Maar voordat ik kans zag naar zijn samenkomst te gaan, hadden vrome tegenstanders hem door de politie laten oppakken en werd hij geboeid het land uitgezet. Hoe was dat mogelijk? Toch waren veel christenen hierdoor wakker geschud.  Ikzelf ging bidden voor mijn eigen genezing en voor het herstel van mijn huwelijk.
Ik kreeg de overtuiging dat God met ons tot zijn doel zou komen. Ik voelde me meteen al beter, maar de ware oorzaak van mijn ziekte was nog niet weg. Een half jaar later zou ik genezen worden door het gebed van … mijn man. In de zomer van 1953 kreeg Karel plotseling een hartaanval. Hij kreeg het heel benauwd en dacht dat hij de avond niet meer zou halen. In z’n benauwdheid vroeg hij mij: ‘Welke dokter moet ik toch vragen?’ Onze huisarts was namelijk met vakantie. Ik zei: ‘Je weet wel in welke dokter ik geloof.’ Toen kwam de verlossende noodkreet: ‘Ja, ik wil door de Heer genezen worden.’ Ik belde snel een vriendin, waarvan ik wist dat ze vervuld was met de heilige Geest en geloof had om met zieken te bidden voor genezing. Ze kwam snel naar ons toe.

De Heer gaf haar een duidelijke boodschap voor Karel: ‘Ik heb je geroepen en je weet dat zeer wel. Als je alles aan Mij uitlevert, zal Ik je genezen en je stellen in mijn dienst. Vóór die dag verzette Karel zich fel tegen de boodschap over de heilige Geest. Misschien wist de tegenstander wel dat Karel een machtig instrument in Gods hand zou worden.  Maar de vijand kon niet langer standhouden.  Karel herkende de stem van de Heer en gaf zich over. Toen raakte God hem aan en genas hem. Niet lang daarna werd hij ook vervuld met de heilige Geest. Wat een licht en liefde stroomde ons huis binnen. Alle duisternis verdween.  De drank en sigaretten gingen het huis uit en bijbels kwamen ervoor in de plaats.  God raakte ook onze kinderen aan en de een na de ander kwam tot overgave en werd vervuld met de Geest.

Ze werden later in hun leven stuk voor stuk machtig gebruikt door de Heer. Ons huwelijk werd totaal vernieuwd en we waren overlopend van geluk. We waren met elkaar een nieuwe, wonderbare wereld binnengestapt. Karel begon ook aktief te worden in het gebruik van de gaven des Geestes.  Hij bad om een bewijs dat hij deze gaven werkelijk ontvangen had. Juist die dag bad ik of God me dezelfde avond volkomen wilde genezen als ik aan Karel zou vragen mij de handen op te leggen. Mijn keel was weer helemaal ontstoken en de vroegere zwakte kwam weer terug. Karel bad en de Heer toonde hem dat de oorzaak van mijn ziekte een kanker aan de uitgang van mijn maag was. Karel zag hoe tijdens zijn gebed de kanker verdween en ook de verkeerde stoffen mijn lichaam verlieten.  Het was wonderbaar. Diezelfde nacht werd ik gezond. Ik ben eigenlijk nooit meer ziek geweest.  De roeping die altijd op vaders leven had gerust, begon nu pas in vervulling te gaan.

Van Utrecht tot Paramaribo

We begonnen evangelisatie-samenkomsten te houden op zaterdagavond in Utrecht. Er zou vrijheid moeten zijn om in de diensten de gaven des Geestes te gebruiken zoals wij dat geleerd hadden. Vader vertelde aan iedereen over zijn genezing en verandering. Wildvreemde mensen in de trein waren diep onder de indruk van zijn verhaal. Zijn vrienden spoorden hem aan met om dat verhaal voor een hele zaal tegelijk te vertellen. Er werd een zaal in Utrecht gehuurd. God stuurde de mensen van heinde en verre. Elke zaterdagavond was het feest. Er kwamen mensen tot bekering en anderen werden vervuld met de heilige Geest. Het werd nu ook duidelijk dat God Karel een bijzondere gave had gegeven om het woord te prediken. Met zijn artistieke inslag maakte hij van elke preek een veelkleurig schilderij. Mensen spraken over hem als een ‘geestelijke Wim Kan.’ Soms gebruikte Karel attributen om zijn preek te illustreren: rode, zwarte en gouden bollen van hout die een mensenhart uitbeelden, of een zaklantaarn met allerlei vodden in plaats van batterijen. Ik ging de zang- en aanbiddingsdiensten leiden en heb dat de rest van mijn leven over de hele wereld naast Karel gedaan.

Op een van de avonden werd een grote, verlamde man in een rolstoel binnengebracht.  Later hoorden we dat hij al veertien jaar in die rolstoel had gezeten. Een nichtje van hem was in de samenkomst geweest en had gezien hoe God werkt. Zij vertelde enthousiaste verhalen aan haar verlamde oom, schipper Frits Waning, uit Deventer. ‘Oom’ Frits kreeg geloof dat de Heer ook hem zou genezen. Toen hij naar Utrecht vertrok, zei hij tegen z’n buren: ‘Je moet wel opblijven tot ik thuiskom, want je zult zien dat ik vanavond over dat lage hekje spring.’ Ze lachten wat medelijdend.  Ben, die toen dorpelwachter was, zette Frits op de eerste rij. Midden onder de preek begon Oom Frits te roepen: ‘Hoe lang duurt die preek nog. Kunt u niet vast gaan bidden.’ Toen het eindelijk zo ver was dat Karel met hem ging bidden, raakte de Heer hem aan en kwam hij langzaam overeind. Eerst wilde hij nog z’n stok grijpen, maar Karel pakte die weg en brak hem over over z’n knie kapot. Hij zei: ‘Loop, in de naam van Jezus!’ Hij begon te lopen, eerst nog voorzichtig en aarzelend, maar steeds steviger en sneller. De hele gemeente zong en juichte. Een jonge vrouw zat van ontroering te huilen, het was zijn nichtje dat hem al die jaren verpleegd had. Overgelukkig reden ze terug naar Deventer en inderdaad sprong hij die nacht over het hekje voor z’n tuin.

Oom Frits had een grote familie, verspreid over het hele land. Als een lopend vuurtje ging het verhaal van zijn wonderlijke genezing rond. Een familielid uit Amsterdam nodigde ons uit in hun huis een dienst te komen houden. Zo begon onze gemeente in Amsterdam, eerst in een overvol huis en later op de Vrijdagavond in de Lutherkapel. Daar kwam een hele groep tekenaars van een reklamebureau tot bekering en ook veel studenten.  Sommige mensen waren zo hongerig naar de zegen, dat ze elke vrijdagavond in Amsterdam naar de samenkomst gingen en zaterdagavond naar Utrecht liften om daar de dienst weer bij te wonen. In het gebouw van de C.s.B. aan de Kromme Nieuwe Gracht in Utrecht kwamen steeds meer mensen kijken, hele families kwamen tot bekering. Zo begonnen we overal in het land samenkomsten te houden, maar nooit op zondag, omdat we de mensen aanmoedigden in hun kerk te blijven. Maar er ontstond tegenstand. Mensen werden geweigerd bij het avondmaal, omdat ze naar diensten van de beweging ‘Stromen van Kracht’ gingen. Tijdens een konferentie op de Harskamp hielden we voor het eerst een doopdienst en daarmee kwamen we helemaal los van het idee dat we ons moesten aanpassen aan de kerk.
Voordat hij terugging naar Canada, droeg broeder Leonard ons op om de boodschap van de negen gaven des Geestes te gaan onderwijzen, en zo ontstond de veertiendaagse bijbelcursus die ik veertig jaar gegeven heb. Gods kracht werkte heerlijk en christenen werden toegerust. Veel zendelingen en werkers in Gods wijngaard werden in deze cursus klaargemaakt voor hun bediening. Wij werden al gauw Vader Karel en Moeder Bep genoemd.  We hadden ook ontelbare zonen en dochters.  Er kwamen uitnodigingen uit Duitsland en Zwitserland. Op een avond in Zwitserland, toen Karel erg moe was en vrienden voor hem baden, kreeg een zuster een visioen. Ze zag een grote menigte gekleurde mensen en kinderen die naar Karel kwamen luisteren. We wisten dat dit Suriname was.

Maar eerst kwam er een uitnodiging uit Zuid Afrika en we moesten daarom onze eerste reis per vliegtuig maken. We vertrokken vanuit het oude Schiphol met een propellervliegtuig.  Veel vrienden waren gekomen om afscheid van ons te nemen. God zegende onze bediening.  Op verschillende plaatsen gaven we de cursus over de gaven van de heilige Geest. In Zuid Afrika kwam er een uitnodiging uit Curaçao. We vlogen naar Curaçao en hadden veel zegen. Van daar uit ging Karel alleen naar Suriname om te zien of er een campagne gehouden kon worden. Hij maakte een moeilijke tijd door. Geen enkele kerk of zaal wilde men aan hem verhuren. Uiteindelijk vond hij een oude schouwburg die niet meer gebruikt werd. Zo huurde hij Thalia en dat werd de plaats waar God een opwekking gaf. We vroegen Frans en Yvonne over te komen om mee te helpen. De samenkomsten begonnen. Suriname was rijp voor een opwekking. De Surinamers namen Jezus aan als Heer en geloofden Hem eenvoudig voor genezing. De zaal puilde elke avond uit, terwijl honderden buiten voor de open ramen stonden te luisteren.  Vele blinden gingen zien, verlamden gingen lopen en melaatsen werden gereinigd. Tovenaars kwamen tot bekering en bevrijding. Elke avond kwamen massa’s mensen naar voren om hun leven aan de Heer te geven.  We huurden een zwembad en doopten honderden mensen in water. Maanden lang hielden we elke avond samenkomst en bleven de mensen toestromen. Dikwijls liet vader Karel de kinderen naar voren komen en dan zongen ze handenklappend en stralend van vreugde.
Het is begrijpelijk dat de satan een tegenoffensief zou beginnen. Die kwam van een onverwachte kant. Er waren dominees van de gevestigde kerken in Suriname die jaloers waren op de grote aantallen mensen die naar de samenkomsten in Thalia gingen. De dominee van de grootste kerk van Paramaribo behoorde tot de Vrijmetselaars. Hij vond het niet zo leuk dat zijn kerk steeds leger werd, terwijl onze samenkomsten massa’s mensen trokken.  Hij kreeg andere dominees en doktoren achter zich en gezamenlijk brachten ze de regering ertoe onze visa niet te verlengen. Wij moesten het land verlaten.

Deze dominee tekende hiermee zijn eigen doodvonnis. Hij had uitgezien naar een rustige levensavond in Suriname, maar werd ziek en moest met spoed voor een operatie naar Nederland. We zaten in hetzelfde vliegtuig.  Op Zanderij, het vliegveld, was een grote menigte verzameld om ons uit te wuiven. De mensen geloofden stellig dat God ons weer heel spoedig terug zou zenden. Dus ze zongen liederen over Jezus om hun verdriet te vergeten.  De dominee was doodsbang voor die menigte zingende mensen en liet zich begeleiden door de politie. Aangekomen op Schiphol trof hij dezelfde situatie aan. Weer een grote menigte blije, juichende mensen die ons kwam verwelkomen. Want de Surinamers hier hadden gehoord van de opwekking in hun thuisland.  Weer moest hij door een zingende menigte heen om bij de auto te komen die hem snel naar het ziekenhuis bracht. Hij is nooit meer terug geweest in Suriname.

Er was nog iemand die zijn eigen doodvonnis tekende door tegen God te strijden, de toenmalige minister-president. Hij zei: ‘Zo lang ik leef, komen de Hoekendijks niet meer terug in Suriname.’ Zijn moeder waarschuwde hem dringend niet tegen de Hoekendijks te strijden, omdat het Gods mensen waren. Zij was namelijk zelf in de samenkomsten bekeerd en wonderbaar genezen. Tien jaar later, toen er een nieuwe regering was gekomen, erkende die ze dat er een grote fout was gemaakt door ons het land uit te sturen. Wij waren een zegen geweest voor het Surinaamse volk. Ze stuurden ons een brief met het verzoek terug te komen.  Op de dag dat vader Karel weer in Suriname aankwam, zakte de vorige president weg in een coma en een dag later liep vader mee in zijn begrafenisstoet achter de baar aan … Na tien jaar waren wij weer terug in Suriname en we organiseerden een week van samenkomsten in de drie gemeenten die door de opwekking waren ontstaan.
Toen wij het land moesten verlaten, waren Frans en Yvonne uitgeweken naar het buurland Brits Guyana. Ze bleven in de regio en konden terugkeren naar Suriname als het getij keerde. Door hun bediening kwam een heerlijke opwekking in Brits Guyana. De plaats waar zij hun campagne hielden bleek een broeinest te zijn van communisten. Verschillende van deze communistische leiders kwamen tot bekering en wie weet welk onheil het land hierdoor bespaard werd. Er gebeurden ook hier wonderen van genezing en honderden werden bekeerd en vervuld met de heilige Geest. Frans liet van tijd tot tijd de leiders van onze gemeenten in Suriname overkomen om hen te onderwijzen hoe ze het gezegende werk konden voortzetten. Zodoende bleef hij op de hoogte hoe de gemeenten in Suriname zich ontwikkelden.

Ben probeerde ook Suriname binnen te komen, maar moest met hetzelfde vliegtuig het land weer verlaten. Daarom vloog hij naar Frans Guyana waar hij een grote opwekking beleefde. Hij was de eerste die het evangelie bracht in Cayenne, de hoofdstad van deze voormalige strafkolonie. Toen de diensten in ‘Au Petit Balcon’, een oud, houten gebouw zo groot werden dat Ben ze alleen niet meer in de hand kon houden, telegrafeerde hij naar Holland om hulp. Twee broeders gaven hun baan op en vlogen naar Frans Guyana om een gemeente te stichten. Zo heeft God ons gebruikt voor de drie Guyana’s.
Vader en ik reisden naar Indonesië, India, Ceylon, Nieuw Zeeland, Japan en de Caribische eilanden en overal kwamen massa’ s mensen tot bekering en deed God wonderen.  Vooral in het Caribisch gebied mochten we van eiland tot eiland de opwekking bren gen. Toen wij in Trinidad woonden in een gehuurd huis, kreeg vader het in z’n hart om naar het eiland Sint Vincent te vliegen om poolshoogte te nemen. Hij nam z’n intrek in een hotel en wandelde door de straten van de hoofdstad Kingstown. Toen gaf de Heer hem een visioen. Hij zag een stroom van mensen lopen die allemaal een bepaalde kant uitgingen en nogal haast hadden.

Hij vroeg aan de Heer: ‘Wat betekent dit?’ En de Heer zei: ‘Dat zijn mensen die naar de samenkomst lopen, want er komt een opwekking.’ Vader wandelde verder en zag een groot sportveld met aan de ene kant een grote tribune, en de Heer zei: ‘Dit is de plaats.’ Vader ging naar de autoriteiten en vroeg of hij dat veld kon huren voor evangelisatiediensten. Ze keken hem vreemd aan en vroegen: ‘Zijn er dan geen kerken genoeg?  Daar is de Roomskatholieke kerk en daar de Presbyteriaanse en nog andere. We hebben hier geen evangelisatiecampagne nodig?’ Vader was echter zeker van zijn zaak. ‘Er gaat een grote opwekking komen,’ zei hij. Na lang praten kon hij dit stadion voor een maand huren. Hij vond ook een huis dat we konden huren voor de duur van de campagne.  Vader kwam enthousiast terug op Trinidad.
We braken op en arriveerden in Sint Vincent. Frans begon met enkele mannen een podium te bouwen. Vader schilderde een spandoek met grote letters: ‘Jesus Christ is the same, yesterday, today and forever’. Dat spandoek zouboven de tribune komen hangen. Er werd een piano gevonden, waarop Yvonne de zang kon begeleiden. We lieten pamfletten drukken en gingen ze overal uitdelen. Ik ging naar de markt om mensen uit te nodigen. Ik zei tegen iedereen: ‘Kom naar de meeting, iedereen is welkom.’ Toen zag ik een zielig vrouwtje zitten.  Ze hield haar hand omhoog om te bedelen en ik gaf haar een pamfletje. Naast haar stonden een paar krukken.

Ze keek me aan en zei: ‘Ik kan niet lopen.’ Ik zei: ‘Vraag of iemand je naar de meeting kan brengen, want de Heer wil je genezen.’ Zoiets had nog nooit iemand tegen haar gezegd. Ze was er ondersteboven van.
Op de eerste avond kwam dit vrouwtje vol verwachting naar het stadion. Er waren een paar honderd mensen. We leerden hen enkele eenvoudige koortjes. Vooral: ‘Jes us took my burdens and rolled them in the sea, never to remember anymore’ met de bijbehorende bewegingen, vonden ze prachtig. Vader bracht een heerlijke prediking over Jezus als Redder en Heelmeester. Velen kwamen naar voren om de Heer aan te nemen. Daarna nodigde hij de zieken uit. Het oude vrouwtje strompelde op haar krukken naar voren. Vader legde haar de handen op in de naam van Jezus en bad voor genezing. Hij pakte de krukken en legde die op haar schouder en zei: ‘Ga nu maar lopen, in de naam van Jezus!’ En daar liep ze met de krukken over haar schouder! Alles juichte en klapte voor de Heer.

Die avond kwam er ook een vader met een doofstom jongetje. Na het gebed kon hij voor de microfoon de eerste woordjes spreken! Het was wonderbaar. Als een lopend vuurtje gingen de verhalen over het eiland. De tweede avond waren er al een paar duizend mensen gekomen. Daarna tienduizend, toen veertienduizend.  Elke avond namen honderden Jezus aan als Verlosser en werden honderden genezen.  De kinderen zongen zo graag de koortjes van Jezus. Hun onderwijzers werden nieuwsgierig en ook zij kwamen tot bekering. We hielden een doopdienst. Twee lange rijen mensen in witte klederen liepen het water in naar Vader of Frans. Op die dag hebben we duizend mensen gedoopt.
Overal waar je kwam hoorde je mensen de lof en prijs van Jezus zingen. De politie vroeg: ‘Meneer Hoekendijk, wat heeft u met ons volk gedaan? Wij hebben niets meer te doen. De gevangenis is leeg. We gaan maar vissen.’ Een groepje taxi-chauffeurs zag vader langskomen en vertelden: ‘Wij stonden hier altijd met elkaar wat te praten en meestal niet zulke mooie moppen te tappen, maar nu spreken we over de heerlijke wonderen die God doet.’ Veel alcoholisten werden vrij. Het was een echte opwekking!

Dit herhaalde zich op het eiland Sint Lucia en ook op de Nederlandse Antillen hielden we gezegende diensten. Van eiland tot eiland gebruikte God ons om het opwekkingsvuur aan te steken. Telkens werden nieuwe kerken gesticht en lieten we Nederlandse predikers overkomen om de mensen te gaan verzorgen.  Zo werd de beweging Stromen van Kracht vooral een zendingsbeweging.
Karel werd 82 en predikte nog met kracht tot het laatste gedenkwaardige Pinksterweekend in 1987. Op de vrijdagavond vroeg Ben vader het avondmaal te openen in de grote tent van de Vierhouten-konferentie. Op de Pinksterzondag sprak hij in Rotterdam. Hij bracht een profetische boodschap over de mantel van Elia. ‘s Avonds kreeg hij een attaque en binnen enkele weken ging hij heen.

Profeteren

Men vraagt zich dikwijls af of het wel bijbels is dat tijdens de aanbiddingsdiensten van onze samenkomten meer dan drie ,,boodschappen” in tongen met vertolking worden uitgesproken, naar aanleiding van wat er geschreven staat in 1 Cor. 14:27- 29. Wij willen eens met elkander lezen wat daar eigenlijk staat.

,,Indien er in tongen spreken, laten het er twee, ten hoogste drie zijn, ieder op zijn beurt, en laat een uitleg geven. ls er echter geen uitlegger, dan moet moet men zwijgen in de gemeente tot zichzelf en tot God spreken” (1 Cor. l4:27, 28).

Het gaat hier over het spreken in tongen (zonder vertolking). Dit is niet tot stichting van de gemeente. Daarom ten hoogste twee of drie, maar als er niemand is die de gave van vertolking der tongen heeft, dus de persoon die de boodschap van God in eigen taal kan overbrengen, dan moet men zwijgen in de gemeente en alleen in privégebed voor zichzelf en voor God stil voor zich heen in tongen spreken. Hier staat in de bijbel niet dat boodschappen in tongen met vertolking maar tot twee of drie beperkt zouden moeten zijn. Integendeel, in vers 5 schrijft Paulus, de auteur van deze brief: ,,Ik wilde wel, dat gij allen in tongen spraakt, maar liever nog, dat gij (allen) profeteerdet” En in vers 13: ,,Derhalve moet hij, die in een tong spreekt, bidden, dat hij het moge uitleggen” Dit geldt dus voor allen. Paulus drukt hier het verlangen van God uit, dat allen in tongen spreken, maar in de gemeente met vertolking. Want het gaat alles om de stichting, opbouw van de gemeente. ,,Zo moet ook gij, omdat gij naar geestelijke gaven streeft, trachten uit te munten tot stichting van de gemeente” (I Cor. 14:12).

De profeten
Ook vers 29 wordt meestal niet goed gelezen. ,,Wat de profeten betreft, twee of drie mogen het woord voeren, en de anderen moeten het beoordelen.” Deze tekst handelt over het spreken van de profeten, dit is niet hetzelfde als profeteren, De profeet is een knecht van God met een speciale bediening, een van de vijf bedieningen des Woords, door de Heer aangesteld. ,,En Hij heeft zowel apostelen als profeten gegeven, zowel evangelisten als herders en leraars, om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus” (Efeze. 4:11, 12).

Valse Profeten
De profeet heeft de opdracht van God om het Woord te voeren in de gemeente. Dit kan gebeuren naar aanleiding van een gedeelte uit de bijbel waarover hij inzicht ontvangt, dit kan ook zijn naar aanleiding van een openbaring, een visioen of droom, die God hem geeft om de gemeente Zijn wil bekend te maken.
Dit moet beoordeeld worden. Het is juist op dit punt, het ontvangen van boodschappen en openbaringen thuis, dat er zoveel kaf onder het koren is. De hele bijbel door lezen wij over valse profeten.
Sommigen profeteren in hun overmoed (Deut. 18:20-22). Of gedreven door een verkeerde geest; ,,Ik heb tot hen niet gesproken, toch hebben zij geprofeteerd” (Jer. 23:21). ,,Bedrieglijke dingen en leugenachtige waarzeggerij hebben zij geschouwd, die zeggen: zo luidt het Woord des Heren – terwijl de Here hen niet gezonden heeft; en dan wachten zij nog op de vervulling van het woord!” (Ezech. 13:6). Jezus heeft ons voorzegd, dat er in de eindtijd vele valse profeten zullen zijn: ,,En vele valse profeten zullen opstaan en velen zullen zij verleiden.” ,,Want er zullen valse Christussen en valse profeten opstaan en zij zullen grote tekenen en wonderen doen” (Matth. 24:11 en 24).

In de gemeente van Corinthe was veel verwarring en zonde. Er was drang om elkander te overheersen en te overtroeven. Er waren ook mensen die pretendeerden profeten te zijn en het niet waren. Paulus schrijft: ,,lndien iemand meent een profeet of geestelijk mens te zijn, laat hij dan wel weten, dat hetgeen ik u schrijf, een gebod des Heren is” (1 Cor. 14:37). Zij maakten zichzelf tot profeten en wilden in de gemeente het woord voeren naar aanleiding van thuis ontvangen openbaringen. Paulus wilde de orde terugbrengen in de gemeente, daarop is de gehele Corinthe brief gericht. Daarom schrijft hij: ,,Wat de profeten betreft, twee of drie mogen het woord voeren, en de anderen moeten het beoordelen” (vers 29).

Het moet worden beproefd of het werkelijk van de Heer is wat zij menen te moeten zeggen, ,,Maar indien aan een ander, die daar gezeten is, een openbaring ten deel valt, moet de eerste zwijgen” (vers 30). Hieraan kunnen wij zien dat de Heer door openbaringen in de gemeente kan duidelijk maken, dat soms de profeten die het woord voeren, niet door de Heer gezonden zijn. De Heer der gemeente wil Zijn woorden en openbaringen geven in de gemeente, in de samenkomst van Zijn kinderen. Hij wil het rijkelijk geven in de gemeente, het veelvuldig doen: ,,Gij kunt allen een voor een profeteren, opdat allen lering en allen opwekking er door ontvangen” (vers 31). In de samenkomst deelt de Heilige Geest het een ieder toe
“gelijk Hij wil” (I Cor. 12:11). Wat thuis ontvangen is moet in de gemeente beproefd worden. Daarom zeggen wij tegen de mensen die thuis droomgezichten of openbaringen hebben, dat zij dit in de gemeente moeten brengen. Als de Heer het in de aanbiddingsdienst weer toont, herhaalt, dat ze het uit zullen spreken.
Voordat de samenkomst begint, hebben wij altijd een bidstond en bidden de Heer of Hij het alles in Zijn hand wil houden en dat de heilige Geest het alles machtig zal werken en toebedelen aan de vervulde kinderen van God. Zo doet de Heer het naar Zijn beloften.

Het komt steeds weer voor dat mensen hoogmoedig worden en zichzelf verliezen. Soms zijn het geroepen profeten, maar zij willen niet meer dienen als nederige knechten van de Allerhoogste, maar heersen in de gemeente. Zij menen dat zij als profeten allerlei woorden en openbaringen moeten uitspreken tegen de heilige Geest, tegen de werkelijke knechten des Heren. Men kan dit proeven, omdat het meestal neerslaande profetieën zijn, vernietigend en zelden opbouwend, veroordelend zonder liefde. Het is duidelijk dat er een verkeerde geest in hen is gekomen. Zij handhaven een profetendom die naast de Goddelijke komt te staan, een profetendom uit het vlees.

Wij hebben dit vele malen meegemaakt. Niets is bedroevender dan dit, te zien hoe kinderen van God, met Gods Geest eenmaal gedoopt, die zich laten vervoeren en dienstknechten van satan worden, strijdend tegen het werk van de heilige Geest. De prijs missen In de brief aan de Colossenzen schrijft Paulus: ,,Laat niemand de prijs doen missen door gewilde nederigheid en engelenverering, als ingewijde in wat hij heeft aanschouwd, zonder reden opgeblazen door zijn vleselijk denken, terwijl hij zich niet houdt aan het hoofd, waaruit het gehele lichaam, door pezen en banden ondersteund en samengehouden, zijn goddelijke wasdom ontvangt (Col. 2: 18, 19).

Dit: zich niet houden aan het hoofd, welk een ernstige waarschuwing! Ook in Paulus’ dagen kwamen de duivelen als engelen des lichts, met valse openbaringen. We moeten nauwlettend toezien, de mensen die deze openbaringen krijgen, zijn zonder reden opgeblazen en proberen macht in de gemeente te krijgen.
Wij hebben maar een hoofd, Jezus Christus, van waar uit de gehele gemeente, het lichaam van Christus, haar goddelijke wasdom ontvangt (Col. 2: 19). Allen mogen wij meedienen en helpen in de opbouw van het lichaam van Christus, totdat wij allen de volle wasdom hebben bereikt (Ef. . 4:11-16). Zodra echter iemand wil heersen, dan staat hij het werk van de heilige Geest in de weg. Zoals Jezus gekomen is als aller dienaar, zo stelt Hij ook ons om elkander te helpen, te dienen en op te bouwen.

Paulus zegt: ,,Niet dat wij heerschappij voeren over uw geloof, neen, wij zijn medewerkers aan uw blijdschap, want door geloof staat gij vast” (2 Cor. 1:24). Het is soms noodzakelijk dat degene die de Heer de verantwoordelijkheid voor de gemeente laat dragen, de apostelen of herders, de mensen die een verkeerde geest binnenbrengen, uitsluiten, terwille van de geest in de gemeente.
Een weinig zuurdeeg maakt het gehele deeg zuur (1 Cor. 5:6). De opbouw van de gemeente De groei en de opbouw van de gemeente, die het lichaam van Christus is, is het belangrijkste werk dat op aarde gebeurt. De gemeente, die tot volheid komt, zal door haar geloof de wereld overwinnen en de satan onder haar voeten vertreden. ,,Want al wat uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de overwinning, die de wereld overwonnen heeft: ons geloof” (1 Joh. 5:4).
,,En zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis, en zij hebben hun leven niet liefgehad tot in den dood” (Openb. 12:11). ,,De God nu des vredes zal weldra den satan onder uwe voeten vertreden” (Rom. 16:20).

Alleen door de vervulling met de heilige Geest en door het gebruiken van de gaven des Geestes kunnen wij zelf krachtig staan en anderen opbouwen. Heel het werk van de heilige Geest is gericht op de stichting en opbouw van de gemeente. Daarom worden wij ook aangemoedigd vervuld te worden met Gods Geest en de gaven des Geestes te gebruiken? Wordt vervuld met de Geest (Ef. 5:18). ,,Jaagt de liefde na en streeft naar de gaven des Geestes, doch vooral naar het profeteren” (1 Cor. 14:1).
,,Wie profeteert, spreekt voor de mensen stichtend, vermanend en bemoedigend. Wie in een tong spreekt, sticht zichzelf, maar wie profeteert, sticht de gemeente. Ik wilde wel, dat gij allen in tongen spraakt, maar liever nog, dat gij profeteerdet. Wie profeteert, is meer dan wie in tongen spreekt, tenzij hij het ook uitlegt, zodat de gemeente stichting ontvangt” (1 Cor. 14:4, 5).
,,Zo moet ook gij, omdat gij naar geestelijke gaven streeft, trachten uit te munten tot stichting van de gemeente. Derhalve moet hij, die in een tong spreekt, bidden, dat hij het moge uitleggen” (1 Cor. 14:12, 13).
,,Want gij kunt allen een voor een profeteren, opdat allen lering en allen opwekking er door ontvangen” (I Cor. 14:31).
,,Zo dan, mijn broeders, streeft er naar te profeteren (streef er naar, laat het niet beperkt blijven tot twee of drie). Laat alles betamelijk en in goede orde geschieden” (1 Cor. 14:39, 40).

Wij zien hoe in het bijzonder de gave van profetie wordt gebruikt tot stichting, d.w.z. opbouw, vermaning of aansporing en bemoediging voor het volk van God. Paulus zegt: ,,Alles moet tot stichting geschieden” (1 Cor. 14:26b). Het gaat om de groei, het welzijn van allen. ,,Maar aan een ieder wordt de openbaring van de: Geest gegeven tot welzijn van allen (1 Cor. 12:7; zie ook Ef. 4:11-16).
Profeteren is het uitspreken van de woorden Gods. Door het Woord van God wordt de gemeente gereinigd en geheiligd. Zij wordt als een reine bruid, ,,stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zo dat zij heilig is en onbesmet” (Ef. 5:27), voor de bruiloft des Lams. Dan zal het moment daar zijn dat de gemeente de Heer tegemoet gaat in de lucht en als een stem van vele wateren zal de juichtoon weerklinken: ,,Laten wij blijde zijn en vreugde bedrijve: en Hem de eer geven, want de bruiloft des Lams is gekomen en zijn vrouw heeft zich gereed gemaakt en haar is gegeven zich met blinken; en smetteloos fijn linnen te kleede: want dit fijne linnen zijn de rechtvaardige daden der heiligen” (Open: 19:7, 8).

E. H.-L. R

Tongentaal

Toen Jezus op het punt stond deze wereld te verlaten, maakte Hij duidelijk dat overal waar het evangelie verkondigd zou worden, er twee soorten mensen zouden zijn: zij die geloven en zij die niet geloven. Over de ongelovigen zegt Hij dat het oordeel hen zal treffen:”Wie niet gelooft zal geoordeeld worden'”(Marc. 16 : 16B). En dan spreekt Hij over een vurige oven, een plaats van geween en tandengeknars, van een poel des vuurs. Hij vergelijkt de ongelovigen met onkruid dat verzameld wordt om verbrand te worden (Matth. 13 : 30, 42; Mal. 4 : 1).

Dit zijn vreselijke dingen die de ongelovigen en de afvalligen te wachten staan. Wij prijzen de Heer dat de genade tijd nog steeds voortduurt en dat iedere zondaar zich nog kan bekeren en Jezus als Heiland en Verlosser aannemen. Wat zegt Jezus over de gelovigen? Allereerst zullen zij zich laten dopen, de doop in water is de eerste geloofsdaad. Het oude leven wordt bewust met Jezus begraven om als een nieuw leven op te staan, gered van de toorn Gods. Gelijk Noach in de ark beveiligd werd tegen de zondvloed die mens en dier vernietigde (1 Petr. 3 : 20, 21).

Dan spreekt Jezus over de tekenen die de gelovigen zullen volgen. Dit volk zal te herkennen zijn aan bovennatuurlijke tekenen die zullen volgen op het geloof in Jezus. Eén van de tekenen die de gelovigen zullen volgen, is het spreken in nieuwe tongen. Wij zien in Hand. 2 dat dit het eerste teken is dat geopenbaard werd bij de uitstorting van de Heilige Geest; “Zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en begonnen met andere tongen te spreken, zoals de Geest het hun gaf uit te spreken” (Hand. 2 : 4).

Let wel, het is niet de Heilige Geest die in tongen spreekt, maar aan de GELOVIGE wordt deze bovennatuurlijke bekwaamheid gegeven om te spreken in tongen of talen, die zijzelf niet verstaan, maar die de Geest hen geeft uit te spreken. Welk een wonderbaar teken. Het verstand kan het niet bevatten, maar de nieuwe mens, de wedergeboren mens, de nieuwe natuur, begint de Heer te loven en te prijzen in onbekende talen. Terwijl hij dit doet bemerkt hij dat de bovennatuurlijke kracht van Gods Geest hem vervult. In Handelingen zien wij dat na dit eerste teken van het spreken in tongen ook de andere tekenen volgen. De zieken worden genezen en de duivelen uitgeworpen in de Naam van Jezus. Zolang er gelovigen op aarde zijn, zullen ook al deze tekenen er zijn; totdat Jezus wederkomt op de wolken des hemels; totdat wij Hem zullen zien en het volmaakte gekomen zal zijn (I Cor. 13 : 8-12). Dan zullen wij Jezus volmaakt kennen, zoals Hij ons kent. Maar tot aan die tijd blijft het bidden in tongen het innigste contact met de Heer.

Het spreken in tongen kan op verschillende manieren worden gebruikt. In het begin, bij de doop met de Heilige Geest, is het tot God gericht bidden. De gelovige aanbidt en verheerlijkt Jezus als zijn Heer. “Niemand kan zeggen: Jezus is Heer, dan door de Heiligen Geest” (l Cor. 12 : 3b). Hij verkondigt de grote daden Gods in een taal die hijzelf niet verstaat; soms echter leidt de Heer het zo dat er mensen zijn die het horen en ook kunnen verstaan. Zo was het op de Pinksterdag. Wel 15 verschillende talen werden verstaan door het volk dat daar samenstroomde in de tempel, om de bovennatuurlijke dingen te zien en te horen die daar gebeurden. Ook in onzen tijd komt het voor dat de nieuwe tongen door een der aanwezigen wordt verstaan. Dit zijn uitzonderingen, als regel wordt het door niemand verstaan. “Want wie in een tong spreekt, spreekt niet tot mensen maar tot God, want niemand verstaat het; door de Geest spreekt hij (de gelovige) geheimenissen” (1 Cor. 14 : 2).

Vele mensen vragen: “Wat heeft het spreken in tongen voor nut als niemand het verstaat?” Gods Woord zegt: “Wie in een tong spreekt, sticht zichzelf” (1 Cor. 14 : 4). Het is een wonderbaar ding om in geheimenissen met God te spreken en te ervaren hoe ons geloof daardoor wordt opgebouwd en de liefde Gods het hart doorstroomt als een fontein. O neen, gesticht worden is niet een soort aangenaam vroom gevoel van extase ontvangen, gesticht worden is vervuld worden met die kracht die de wereld overwint, de gehele legermacht van de satan overweldigt. Stichten is: geloof opbouwen, dat is het belangrijkste werk dat gebeuren moet in deze wereld, voordat Jezus komt. “Want al wat uit God geboren is overwint de wereld, en dit is de overwinning die de wereld overwonnen heeft; ons geloof” (1 Joh. 5: 4).

Door het bidden in tongen nemen wij onze geloofspositie in en weten wij dat alle machten onder onze voeten zijn en dat ons geloof de wereld overwonnen heeft. “Maar gij, geliefden, bewaart uzelf in de liefde Gods, door uzelf op te bouwen in uw allerheiligst geloof, door te bidden in den Heiligen Geest” (Jud. 20). Nog belangrijker dan het stichten van onszelf is het stichten van de gemeente. Wij kunnen echter nooit de gemeente stichten als wij niet zelf gesticht zijn. “Het is de Geest die levend maakt” (Joh. 3 : 63). De Geest werkt echter niet door gebouwen en organisaties maar door MENSEN die hun hart hebben geopend om deze gave Gods te ontvangen. Jezus zegt niet: “Stromen van levend water zullen de gemeenten en kerken binnenstromen, maar Jezus zegt: “Wie in Mij GELOOFT, gelijk de Schrift zegt (Schriftuurlijk geloof dus), stromen van levend water zullen UIT ZIJN BINNENSTE VLOEIEN” (Joh. 7 : 38). Daarom zullen wij door het gebruik van de eerste gave van de Geest, het spreken in tongen, onszelf stichten om daarna door de andere gaven des Geestes, de stromen van levend water te laten vloeien, waardoor de Gemeente levend en krachtig wordt.

Gods Woord maakt het duidelijk dat de gaven des Geestes aan de kinderen Gods worden gegeven om de Gemeente, het lichaam van Christus, op te bouwen tot volkomenheid. God geeft zowel bedieningen (o.a. apostelen, profeten, evangelisten, herders en leeraars) als ook de gaven des Geestes, om de Gemeente op te bouwen, “Om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het Lichaam van Christus, totdat WIJ allen de éénheid des geloofs en der volle kennis van den Zoon Gods bereikt hebben … de volheid van Christus” (Ef 4 : 13).

Toegerust met de gaven des Geestes wordt elk lid van het Lichaam van Christus in de bediening gesteld om hieraan mee te bouwen. “En aan Hem (Christus, het Hoofd) ontvangt het gehele Lichaam als een welsluitend geheel en bijeengehouden door den dienst van al zijn geledingen, naar de kracht die elk lid op zijn wijze oefent, dezen groei des lichaams, om zichzelf op te bouwen in de liefde” (Ef 4 : 16).

De satan wil altijd verdelen, verstrooien, neerdrukken. Maar de Heilige Geest wil opbouwen, verenigen en tot volheid leiden. Daarom geeft de Heilige Geest, bij monde van Paulus in de Corinthe-brief de aanwijzingen hoe de gaven des Geestes het best kunnen worden gebruikt tot opbouw van de gemeente. Wij zagen dat het bidden in tongen in de eerste plaats is gegeven tot stichting van onszelf, toch is het ook gegeven tot stichting van de Gemeente, maar dan in samenwerking met de tweede gave, de vertolking der tongen. Paulus schrijft: “Zo moet ook gij, omdat gij naar geestelijke gaven streeft, trachten uit te munten tot stichting van de gemeente. Derhalve. moet hij, die in een tong spreekt, bidden, dat hij het moge uitleggen” (1 Cor. 14 : 12, 13). In dit gedeelte van vers 6-19 maakt Paulus het duidelijk dat het geen nut heeft om tot de gemeente te spreken in tongen zonder vertolking het is alsof wij in de lucht zouden ‘spreken (vers 9b).

De Heer wil dat al Zijn kinderen in tongen spreken (I Cor. 14 : 5). Het is een van de tekenen die de gelovigen volgen. In de gemeente mag iedereen in tongen spreken die ook in geloof de vertolking uit spreekt zodat de Gemeente zal worden opgebouwd. Paulus noemt het spreken in tongen in de Gemeente ook wel “een zegen uitspreken” met uw geest (1 Cor. 16: 16). In de Bijbel is zegenen dikwijls een woord van belofte en zegen uitspreken namens God. Denk bv. hoe de aartsvaders aan het eind van hun leven hun zonen zegenden (Gen. 27 : 27-40; Gen. 48, 49)

Wij kunnen door de Heilige Geest geinspireerd een woord van God tot het volk spreken. Niemand zal er echter zijn “amen” of “halleluja” op kunnen zeggen als wij niet eerst de vertolking hebben uitgesproken. Niets is meer tot zegen en tot opbouw van de Gemeente dan een zuivere aanbiddingsdienst, waarin de Heer spreekt tot Zijn volk, in tongen met vertolking of profetie. Waar vinden we dit tegenwoordig nog in diverse pnkster of charismatische gemeentes vanwege onjuist gebruik.

Voor lezers die onbekend zijn met deze werking van de Heilige Geest, wil ik even verklaren dat een profetie een boodschap is die God uitspreekt tot Zijn volk, door middel van een van Zijn kinderen, die vervuld is met de Heilige Geest, dit geschiedt in de eigen taal. Ook door de gave van tongen met vertolking spreekt de Heer Zijn boodschappen tot de Gemeente maar dan eerst in een onbekende taal, die als regel niemand verstaat met daarop volgend de vertolking, ook in de eigen taal. Juist naarmate de eindtijd nadert en de wederkomst van de Heer nabij is, wil de Heer spreken tot Zijn volk. Alles wat de Heer op aarde gaat doen, wil Hij eerst door Zijn knechten op aarde bekend maken. “Voorzeker, de Here Here doet geen ding of Hij openbaart Zijn raad aan Zijn knechten, de profeten” (Amos 3 : 7).

Daarom heeft de Heer, speciaal voor de eindtijd, het gebruik van de gaven des Geestes bestemd. “Het zal zijn IN DE LAATSTE DAGEN”, zegt God, “dat Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees (alle vlees=ook de heidenen); en uw zonen en uw dochters zullen profeteren en uw jongelingen zullen gezichten zien, en uw ouden zullen dromen dromen: ja, zelfs op mijn dienstknechten en Mijn dienstmaagden zal Ik in die dagen van Mijn Geest uitstorten en zij zullen profeteren voordat de grote en doorluchtige dag des Heren komt” (Hand. 2 : 17-20). “Zo dan, mijn broeders, streeft ernaar te profeteren, en belemmert het spreken in tongen niet. Laat alles betamelijk en in goede orde geschieden” (1 Cor. 14 : 39, 40).

Berichtnavigatie